Opinie: Hoe de Fiscale Bemiddelingsdienst een brug kan zijn — of een barrière

De Federale Overheidsdienst Financiën (FOD Financiën) heeft de belangrijke taak om belastingen te innen en te waken over de naleving van fiscale wetten en regels. Toch is er naast deze strikt administratieve opdracht ook een menselijke dimensie: iedere burger heeft recht op een menswaardig bestaan. In theorie bestaat de Fiscale Bemiddelingsdienst om die menselijke factor te versterken door te bemiddelen tussen de administratie en de burger in geval van geschillen over onder meer invorderingen.

In de praktijk blijkt echter dat de Fiscale Bemiddelingsdienst niet altijd die rol kan of wil opnemen zoals de wetgever het voor ogen had. De onduidelijkheid rond haar bevoegdheid, de starre interpretatie van wettelijke regels en het gebrek aan flexibiliteit in afbetalingsregelingen zorgen voor frustratie. Een concrete situatie toont aan hoe burgers die echt hulp nodig hebben, zich van het kastje naar de muur gestuurd voelen, omdat formele procedures de zoektocht naar een rechtvaardige oplossing lijken te belemmeren.

Van pontius naar pilatus

Een recent geval illustreert deze problematiek. Een burger die we Betrokkene noemen, ontving een belastingaanslag die zij, mede door een precaire financiële en persoonlijke situatie, onmogelijk binnen de gebruikelijke termijn van twaalf maanden kan aflossen. Ze lijdt bovendien aan een zware depressie, heeft lopende schulden voor bijvoorbeeld haar wagen en ervaart daardoor grote psychosociale druk. De lokale invorderingsdienst hanteert echter de huisregel dat afbetalingen in principe maximaal twaalf maanden mogen duren.

Met de hulp van een Bemiddelingspersoon diende Betrokkene een verzoek in bij de Fiscale Bemiddelingsdienst om bemiddeling, zodat ze haar schuld over vijf jaar kan aflossen of eventueel (deels) kwijtschelding kan vragen. In theorie beoogt de Fiscale Bemiddelingsdienst precies die brug te zijn tussen de strikte administratie en de mensen die in de problemen zitten. In de praktijk bleek echter dat de Fiscale Bemiddelingsdienst zich op het standpunt stelt dat ze pas kan ingrijpen wanneer er een duidelijke, formele weigering van de lokale invorderingsdienst is. Dit impliceert dat de burger eerst tijdverlies lijdt door een hele reeks formele stappen te zetten, zonder een garantie dat de Fiscale Bemiddelingsdienst uiteindelijk wél ondersteuning kan bieden.

Deze gang van zaken onderstreept de spanning tussen enerzijds de juridische procedures en anderzijds de menselijke noden van iemand die het water aan de lippen staat. De simpele doelstelling, namelijk een menswaardige oplossing vinden voor iemand die zijn schuld wel degelijk wil afbetalen maar niet binnen twaalf maanden kan, dreigt zo verloren te gaan in bureaucratische rompslomp.

De strikte lezing van ‘betwisting’

De Fiscale Bemiddelingsdienst beroept zich op artikel 71 van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen (WMGI), waarin staat dat de Fiscale Bemiddelingsdienst pas in actie kan schieten als er sprake is van een geschil met de invorderingsdienst. De Bemiddelingspersoon die tussenbeide komt voor Betrokkene, wijst echter op het verschil tussen een formele weigering en een feitelijke praktijk die afwijkt van menselijke maatstaven.

Als de lokale invorderingsdienst immers aangeeft dat een langere termijn dan één jaar bijna nooit mogelijk is, kan de burger die dit nodig heeft zich al in een betwiste positie bevinden: hij of zij kan immers niet voldoen aan de richtlijn van twaalf maanden en ziet ook geen open deur om samen naar een andere oplossing te zoeken. De interpretatie “geen officiële afwijzing, dus geen geschil” doet dan artificialiteit vermoeden. Het protocol staat voorop, terwijl het recht op een menswaardig bestaan vraagt om flexibiliteit en realiteitszin.

Formalisme vs. flexibiliteit

De kern van het probleem ligt in de botsing tussen twee principes. Enerzijds zijn er de administratieve regels, geïnspireerd door het streven naar uniformiteit en duidelijkheid. De lokale invorderingsdiensten houden vast aan de lezing dat betalingen idealiter binnen twaalf maanden moeten plaatsvinden. Anderzijds verplicht de wet, in onder andere artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek, alle actoren om een betalingsregeling af te stemmen op de reële mogelijkheden van de schuldenaar. Tegelijk waarborgt artikel 23 van de Grondwet het recht op een menswaardig bestaan.

Deze normen botsen als een burger niet in staat is binnen twaalf maanden te betalen en er toch geen maatwerk kan worden aangeboden. Het is wettelijk twijfelachtig of de invorderingsdienst zijn eigen beleidsvrijheid mag invullen door vrijwel geen uitzonderingen toe te staan. Toch wordt in de praktijk vaak vastgehouden aan die strikte termijn. De Fiscale Bemiddelingsdienst kan, ironisch genoeg, vaak pas optreden als er een formele weigering of betwisting op papier staat, waardoor er voor de burger niets anders rest dan eerst een (mislukt) pad met de invorderingsdienst af te leggen.

Deze methode werkt in theorie ordelijk, maar in de praktijk voelt ze onmenselijk en leidt ze tot extra bureaucratie. Mensen die al kampen met stress, depressie of armoede, worden heen en weer geslingerd tussen verschillende afdelingen, zonder dat iemand inhoudelijk kijkt naar wat zij werkelijk kunnen opbrengen.

Rechtsmisbruik en redelijkheid

Het Gerechtelijk Wetboek kent in artikel 3 een verbod op rechtsmisbruik. Elke handeling moet stroken met de principes van redelijkheid en billijkheid. Een rigide toepassing van een éénjaarstermijn, zonder rekening te houden met de individuele draagkracht van de schuldenaar, kan worden gezien als strijdig met dat principe. De bedoeling is immers niet om burgers in een uitzichtloze situatie te duwen, maar net om te zorgen dat een schuld realistisch afgelost kan worden. Zo’n aanpak is ook niet in het voordeel van de overheid, want wanneer iemand kopje-onder gaat door te hoge maandlasten of beslagmaatregelen, dalen de kansen op een succesvolle invordering en nemen de kosten enkel toe.

Andere, vergelijkbare dossiers tonen dat een flexibele aanpak wél mogelijk is. Er zijn immers ambtenaren binnen de FOD Financiën die begrip tonen voor moeilijke situaties en die actief zoeken naar oplossingen, in plaats van zich te verschuilen achter formele regels. Omdat dit afhangt van de goodwill en interpretatie van individuele ambtenaren, ontstaan er echter verschillen in uitkomst voor gelijkaardige gevallen. Dat druist in tegen het principe van gelijke behandeling en kan het vertrouwen in de overheid ondermijnen.

Menselijkheid en de kerntaak van de Fiscale Bemiddelingsdienst

De Fiscale Bemiddelingsdienst is er niet alleen om fiches uit te wisselen tussen de burger en de administratie, maar ook om een brug te slaan en dialoog te faciliteren. Als de burger en de invorderingsdienst tegenover elkaar staan, moet de Fiscale Bemiddelingsdienst actief trachten te verzoenen en niet wachten tot de situatie onherroepelijk vastloopt. De houding “wij kunnen niets doen zolang er niet expliciet is geweigerd” is in theorie mogelijk juridisch verdedigbaar, maar mist bezieling.

Het is ook moeilijk te verantwoorden vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en efficiëntie. Het lukt niet iedereen om een formele weigering af te dwingen of om moeiteloos de papierwinkel te doorlopen. De Fiscale Bemiddelingsdienst zou juist moeten doen wat haar naam aangeeft: bemiddelen, en vooral in situaties waarin administratieve regels dreigen te botsen met persoonlijke noden.

De vicieuze cirkel doorbreken

Het is essentieel dat procedures mensen helpen en niet onnodig tegenhouden. Wanneer burgers binnen de steeds groeiende complexiteit van de fiscale regels en sociale problemen een uitgestoken hand zoeken, is het contraproductief als ze alleen te horen krijgen dat de regels nu eenmaal zijn zoals ze zijn. De vraag is of de overheid echt gebaat is bij escalatie naar gerechtsdeurwaarders en executoriale maatregelen. Een menswaardig, maar realistisch afbetalingsplan is voor iedereen voordeliger en vergroot de kans dat de schuld wordt afbetaald.

De principes van artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 23 van de Grondwet zijn niet louter theoretisch; ze zijn richtinggevend voor elke overheidsdienst. Ze maken duidelijk dat de vrijheid om regels toe te passen gepaard gaat met de verantwoordelijkheid om die regels zó toe te passen dat mensen niet onnodig in de knel komen. Deze casus laat precies zien wat er gebeurt wanneer de focus verschuift van reële hulp naar een starre procedure.

Aanbevelingen voor een menselijker beleid

Het is nuttig om te benadrukken dat de Fiscale Bemiddelingsdienst en de invorderingsdiensten hun procedures kunnen herzien en er verschillende stappen denkbaar zijn. Eerst en vooral is het verstandig om “betwisting” ruimer te interpreteren. Zelfs als de administratieve dienst geen formele brief met “Ik weiger” verstuurt, is er vaak een impliciete weigering wanneer wordt vastgehouden aan één standaardscenario, zonder naar de concrete situatie van de schuldenaar te kijken. Dat is voldoende reden om bemiddeling mogelijk te maken. Daarnaast is het wenselijk dat de overheid zelf duidelijke criteria ontwikkelt voor uitzonderlijke regelingen, wanneer iemand aantoont dat een éénjaarstermijn niet realistisch is. De Fiscale Bemiddelingsdienst moet vervolgens niet alleen formeel doorverwijzen, maar ook actief helpen en bij voorkeur contact opnemen met de invorderingsdienst om tot een eerlijke oplossing te komen. Het zou ook goed zijn om meer transparantie te bieden over de gevallen waarin langere afbetalingsplannen wél worden toegestaan. Dat maakt de uitkomst minder afhankelijk van de persoonlijke interpretatie van één ambtenaar.

Wie echt een cultuurverandering wil bewerkstelligen, moet de ambtenaren trainen in empathische communicatie. De wet laat weliswaar de ruimte voor administratieve beslissingen, maar de manier waarop die beslissingen worden genomen, maakt het verschil tussen een menswaardige dienstverlening en een bureaucratische muur. Een burger die met tegenslagen kampt, kan het verschil voelen tussen een botte, formele respons en een begripvol oor. Die nuance is niet alleen humaan, maar ook doelmatiger.

Richting een kloppend hart in de administratie

Het voorbeeld van Betrokkene laat geen twijfels over de nood aan een meer pragmatische en meevoelende benadering van de Fiscale Bemiddelingsdienst en de invorderingsdiensten. Zoals de zaken er nu voorstaan, is het risico groot dat mensen met schulden van het ene loket naar het andere worden gestuurd, terwijl eigenlijk niemand de echte vraag aanpakt: hoe kunnen we een realistische betalingsregeling vinden die in overeenstemming is met de draagkracht van de schuldenaar?

Belastingen zijn er om de welvaartstaat te financieren, niet om mensen in een onleefbare situatie te drijven. Artikel 23 van de Grondwet garandeert dat iedereen recht heeft op een menswaardig bestaan. De Fiscale Bemiddelingsdienst zou moeten zorgen dat die grondwettelijke garantie niet wordt uitgehold door procedures die te ver afstaan van de realiteit van mensen in financiële nood. Bemiddeling zou een effectieve methode moeten zijn om snel tot redelijke oplossingen te komen, in plaats van een extra horde op een parcours dat al loodzwaar is.

Zo’n verandering vergt geen ingrijpende wetswijzigingen, maar wel de moed om bestaande regels iets ruimer te interpreteren en de mens voorop te zetten in de afweging. Als de Fiscale Bemiddelingsdienst haar taak als bruggenbouwer volwaardig opneemt, geeft dat niet alleen schuldenaars uitzicht op een uitweg, maar schept het ook meer vertrouwen in een overheid die daadwerkelijk de mens en niet enkel de procedure centraal plaatst.

Aangezien ik zelf ook een gevolmachtigde partij ben in deze zaak, is dit een opiniestuk en heb ik uiteraard alle namen in dit dossier geanonimiseerd.