Antisemitisme in de literatuur: de zaak Herman Brusselmans en de morele verantwoordelijkheid van de samenleving, Dina-Perla Portnaar spreekt zich uit. “Gewoon niet. Niet nu, niet ooit.”

Antisemitisme blijft een hardnekkig probleem, ook in de wereld van literatuur en kunst. De recente vrijspraak van Herman Brusselmans, ondanks talloze antisemitische uitspraken in zijn werk, roept fundamentele vragen op over morele grenzen en de werking van de rechtstaat. Hoe kan het dat uitspraken die bij andere minderheden tot directe maatschappelijke en juridische consequenties zouden leiden, in dit geval worden afgedaan als ‘satire’ of ‘literaire vrijheid’?
Brusselmans heeft in minstens 44 van zijn 90 boeken schaamteloos antisemitische stereotypes verspreid. Zijn werk is doordrenkt van een kwaadaardige ondertoon, die Joden reduceert tot karikaturen en schadelijke clichés. Dat hij hiervoor nooit verantwoordelijk wordt gehouden, bewijst dat antisemitisme nog altijd wordt gebagatelliseerd in onze maatschappij. Als Brusselmans een andere minderheid had aangepakt met dezelfde intensiteit en walgelijkheid, dan zou hij al lang gecanceld zijn. Maar nu? Niets. Geen gevolgen. Geen gerechtigheid.
De zaak Herman Brusselmans: een schandelijke vrijspraak
Op 4 februari 2025 stonden twee zaken tegen Brusselmans voor de correctionele rechtbank. De aanklacht betrof schendingen van de Racismewet, de Discriminatiewet en de Negationismewet, naar aanleiding van een column in HUMO die uiteindelijk werd verwijderd. Toch werd hij vrijgesproken. Niet omdat zijn uitspraken niet antisemitisch waren, maar omdat hij werd beschermd door een systeem dat Jodenhaat systematisch minimaliseert.
Alsof dat nog niet erg genoeg was, diende Brusselmans zelf een klacht in tegen het Joods Informatie- en Documentatiecentrum, dat hij beschuldigde van ‘gedachtenpolitie’. Het toont aan hoe diep het probleem zit: de daders krijgen bescherming, terwijl de slachtoffers het zwijgen wordt opgelegd.
De misselijkmakende uitspraken van Brusselmans
Om de ernst van de situatie te begrijpen, hoef je slechts enkele citaten uit Brusselmans’ boeken te lezen:
- 1997: “Van Hitler en de zes miljoen Joden? Nou, Hitler loopt dus met zes miljoen Joden door een eng bos. ‘Adolf’, zeggen de Joden bangelijk, ‘we hebben schrik in dit bos. Zouden we niet …’ ‘Schrik’, zegt Hitler, ‘jullie hebben makkelijk praten, ik moet straks weer helemaal alleen terug!’”
- 2011: “Die Joden, die hebben je altijd weer bij de kloten als het op geld aankomt. Toch ben ik dol op het Joodse volk. Zonder dat volk zou de Tweede Wereldoorlog er heel wat saaier hebben uitgezien.”
- 2012: “Het schijnt dat in Amerika de Joden weer alle banken en grootwarenhuizen en van alles in handen hebben, juist gelijk voor de oorlog.”
- 2014: “Joodse afkomst? Liever niet, zei hij, want mede dankzij mijn zelfhaat vind ik Joden ongedierte en ratten die moeten uitgeroeid worden.”
Dit zijn geen onschuldige ‘grapjes’ of ‘literaire vrijheid’. Dit is openlijke Jodenhaat, zwart op wit.

Waarom grijpen rechters niet in?
De rechtsstaat is een belangrijk fundament van onze samenleving, maar het is geen moreel kompas. Waarom wordt antisemitisme in de rechtbank nog steeds niet even hard aangepakt als andere vormen van haat? Is het mogelijk dat antisemitische denkbeelden ook in de rechterlijke orde zijn binnengedrongen? Vinden sommige rechters dit aanvaardbaar, of bagatelliseren ze bewust deze vorm van discriminatie?
De Holocaust begon niet met gaskamers, maar met woorden. Jodenhaat werd langzaam genormaliseerd door een cultuur waarin dit soort uitspraken zonder gevolgen konden circuleren. De rechterlijke macht heeft de plicht om ervoor te zorgen dat zulke mechanismen zich niet herhalen. Maar als antisemitisme vandaag de dag wordt weggezet als ‘vrijheid van meningsuiting’, wat zegt dat dan over de lessen die we uit de geschiedenis zouden moeten trekken?
De hypocrisie van de samenleving
Brusselmans wordt vrijgesproken, terwijl anderen voor minder zware uitspraken hun carrière en reputatie verliezen. Waarom? Omdat antisemitisme nog steeds een ‘aanvaardbare’ vorm van haat blijkt te zijn. Waar ligt de grens tussen satire en haatspraak? Het is overduidelijk dat Brusselmans die grens herhaaldelijk heeft overschreden, zonder enige consequentie.
Dezelfde mensen die roepen over vrijheid van meningsuiting wanneer het om antisemitisme gaat, zijn vaak dezelfde mensen die anderen proberen te laten verbannen voor veel minder. De selectieve verontwaardiging is misselijkmakend.

De verantwoordelijkheid van de samenleving
Dit is geen abstract debat. Dit gaat over hoe we als maatschappij omgaan met antisemitisme en haatspraak. We zouden moeten streven naar een wereld waarin antisemitisme net zo onaanvaardbaar is als andere vormen van racisme. Dat betekent:
- Onderwijs: jongeren bewust maken van antisemitisme en de gevaren ervan.
- Media en literatuurkritiek: eindelijk stoppen met het goedpraten van antisemitische schrijvers.
- Juridische kaders: hate speech-wetten correct toepassen, ongeacht wie de dader is.
Brusselmans heeft geklaagd dat deze zaak hem stress heeft opgeleverd. Hoe tragisch. Een man die er geen enkel probleem mee had om generaties Joden te demoniseren, vindt het nu oneerlijk dat hij erop wordt aangesproken. Hij verdient geen medelijden. Hij verdient verantwoordelijkheid voor zijn daden.

Gewoon niet. Niet nu, niet ooit.
De geschiedenis leert ons dat antisemitisme nooit ‘onschuldig’ is. Het begint met woorden en eindigt in daden. Laten we niet wachten tot rechtssystemen ons vertellen wat fatsoenlijk is. Het enige juiste antwoord op antisemitisme is: nee. Niet nu, niet ooit.
Dit stuk is gebaseerd op de onderstaande tekst van Dina-Perla Portnaar
Nawoord:
De vrijspraak van Herman Brusselmans ondanks herhaaldelijk antisemitische uitspraken in zijn literaire werk onderstreept een zorgwekkende normalisering van Jodenhaat in de samenleving en het rechtssysteem. Brusselmans’ werk, waarin Joden worden gereduceerd tot schadelijke stereotypen, werd juridisch beschermd onder het mom van satire en artistieke vrijheid, terwijl vergelijkbare uitspraken over andere minderheden waarschijnlijk tot sancties zouden leiden. De rechtbank erkende weliswaar het antisemitische karakter van zijn teksten, maar hield deze niet strafbaar, wat wijst op een systeem dat antisemitisme bagatelliseert. De auteur hekelt de hypocrisie van een maatschappij die selectief verontwaardigd reageert en pleit voor striktere handhaving van hate speech-wetten, bewustwording via onderwijs en een kritischer houding van media. De zaak Brusselmans illustreert hoe historische patronen van haatspraak, die kunnen escaleren tot geweld, nog steeds doorwerken, en benadrukt de morele plicht om antisemitisme onvoorwaardelijk te veroordelen.