Een nieuwe visie op bestuur: Bernardo Fritzsche over democratie en spirituele waarden op slotdag Justice Conference

Foto Haonan Qiu

21 april 2025

Op de ochtend van 21 april 2025, de slotdag van de Justice Conference in Nijmegen, hield Bernardo Fritzsche een diepgaande presentatie waarin hij de crisis van de moderne democratie analyseerde en een alternatief model voorstelde, geïnspireerd door de administratieve orde van het Bahá’í-geloof. Fritzsche, die zijn presentatie baseerde op een bericht van het Universele Huis van Gerechtigheid van 25 maart 2007, schetste de problemen van hedendaagse democratische systemen, zoals verkiezingsfraude, de polariserende werking van politieke partijen en de afbrokkelende sociale orde. Hij contrasteerde dit met een visie op een rechtvaardige samenleving waarin eenheid, spirituele waarden en consultatie centraal staan. Zijn presentatie, die ruimte bood voor vragen en discussie, inspireerde het publiek om na te denken over hoe deze principes geleidelijk in de bredere maatschappij kunnen worden geïntegreerd.

De crisis van de moderne democratie

Bernardo Fritzsche begon zijn presentatie op de laatste dag van de Justice Conference in Nijmegen met een zorgwekkende analyse van de huidige staat van democratie wereldwijd. Hij wees op een groeiende wanorde in samenlevingen, waarbij het vertrouwen tussen burgers en hun bestuurders ernstig is aangetast. Dit wantrouwen komt voort uit verschillende problemen in het democratische proces. Verkiezingsfraude, zoals historisch gezien in Duitsland, is een van de oorzaken. Daarnaast spelen moderne technologieën een rol, zoals microtargeting – een methode waarbij kiezers via sociale media worden beïnvloed met gepersonaliseerde boodschappen – en het gebrek aan gegevensbescherming, zoals bij het Cambridge Analytica-schandaal. Media tonen vaak een gebrek aan neutraliteit, en grote sommen geld worden ingezet voor propagandacampagnes en lobbywerk, wat de eerlijkheid van verkiezingen ondermijnt.

Fritzsche benoemde ook andere problemen, zoals de beperkingen van referenda, bijvoorbeeld in Brazilië, waar directe inspraak van burgers soms wordt gefrustreerd door bureaucratische of politieke obstakels. De verspreiding van nepnieuws en gemanipuleerde afbeeldingen draagt bij aan de verstoring van het democratische proces. Hij wees erop dat endemische corruptie het vertrouwen van burgers verder aantast, terwijl de publieke perceptie vaak wordt vertekend door eenzijdige berichtgeving in de media. Deze factoren zorgen ervoor dat het electorale proces steeds meer wordt afgeleid van zijn oorspronkelijke doel: het dienen van het algemeen belang. Hij benadrukte dat de invloed van gevestigde belangen met toegang tot grote financiële middelen de integriteit van verkiezingen verder ondermijnt, een probleem dat volgens hem kenmerkend is voor een samenleving die steeds verder afbrokkelt.

De polariserende werking van politieke partijen

Een ander belangrijk thema in Fritzsche’s presentatie was de rol van politieke partijen in democratische systemen. Hij stelde dat politieke partijen vaak bijdragen aan apathie onder kiezers door hun focus op verdeeldheid. Verschillen tussen partijen worden benadrukt, wat leidt tot vijandbeelden en een ‘wij tegen zij’-mentaliteit. Machtsverwerving wordt het ultieme doel, waarbij partijen soms middelen inzetten die niet altijd ethisch verantwoord zijn – een mentaliteit waarin het doel de middelen heiligt. Verkiezingsbeloften worden vaak koste wat kost nagekomen, zelfs als ze schadelijk zijn voor anderen, omdat partijen hun geloofwaardigheid willen behouden.

Binnen partijen heerst vaak strenge discipline, waarbij partijleden worden gedwongen om mee te stemmen met de partijlijn, zelfs als dit tegen hun eigen geweten ingaat. Fritzsche omschreef de competitie tussen kandidaten als een ‘dog-eat-dog-society’, waarin persoonlijke ambitie en rivaliteit de boventoon voeren. Deze dynamiek versterkt de verdeeldheid in de samenleving en maakt het moeilijk om tot gezamenlijke oplossingen te komen, wat de politieke apathie onder burgers verder vergroot. Hij benadrukte dat partijpolitiek vaak indruist tegen spirituele waarden zoals waarachtigheid, rechtvaardigheid, nederigheid en het verbod op roddel en achterklap, omdat het intriges, propaganda en verdeeldheid bevordert.

De visie op een rechtvaardige samenleving

Fritzsche contrasteerde deze problemen met een visie op een gezonde samenleving, geïnspireerd door de principes van het Bahá’í-geloof. Hij omschreef een gezonde samenleving als een plek waar mensen leren om levendige, naar buiten gerichte gemeenschappen op te bouwen die zowel spirituele als materiële vooruitgang nastreven. In zo’n samenleving overwint rechtvaardigheid corruptie, vervangt eenheid de destructieve krachten van oorlog en conflict, en leidt tevredenheid tot een einde aan de ongeremde consumptie die de natuur uitbuit.

Hij benadrukte dat de bloei van deugden een kenmerk is van een rechtvaardige samenleving. Geïnspireerd door Aristoteles’ idee dat het nastreven van geluk een activiteit van de ziel is in overeenstemming met deugd, stelde Fritzsche dat een samenleving waarin eenheid in diversiteit wordt omarmd, vrij is van vooroordelen. In zo’n samenleving wordt de motivatie om te leren gedreven door een verlangen om anderen te dienen, en worden mensenrechten – zoals het principe van broederschap uit Artikel 1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, dat oproept tot handelen in een geest van broederschap – volledig gerealiseerd. Fritzsche wees erop dat het Bahá’í-model mensen aanmoedigt om actief bij te dragen aan maatschappelijke discussies, zonder zich te mengen in actieve politieke conflicten, en om inzichten uit hun spirituele tradities en ervaringen toe te passen op de problemen van de wereld.

De hopeloosheid van de huidige wereldorde

Fritzsche ging verder in op de bredere crisis van de wereldorde, die volgens hem een punt van bijna volledige hopeloosheid heeft bereikt. Hij stelde dat de wereld ziek is en dat de echte genezer – een verwijzing naar spirituele principes en leiderschap – geen kans krijgt om de remedie toe te passen, terwijl onbekwame leiders wel de ruimte krijgen om te handelen. Hij citeerde Bahá’u’lláh, die waarschuwde dat de wereld haar beste belangen zou moeten erkennen door de inspanningen van haar leiders en wijze mensen. Deze metafoor benadrukt de behoefte aan een fundamentele verandering in de manier waarop samenlevingen worden bestuurd, een verandering die volgens Fritzsche kan worden geïnspireerd door de Bahá’í-administratieve orde.

De Bahá’í-aanpak van verkiezingen en besluitvorming

De Bahá’í-administratieve orde biedt een alternatief model voor bestuur, dat Fritzsche in detail beschreef. In dit systeem worden verkiezingen en besluitvorming geleid door spirituele waarden zoals waarachtigheid, rechtvaardigheid, nederigheid en het verbod op roddel en achterklap. Een fundamenteel verschil met traditionele democratische systemen is dat er geen kandidaten zijn. Mensen stellen zich niet verkiesbaar, en kiezers mogen anderen niet proberen te beïnvloeden in hun keuze. Kiezers stemmen uitsluitend op mensen die ze persoonlijk kennen, en het stemmen wordt gezien als een heilige taak die met zorg en verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd.

De criteria voor het kiezen van vertegenwoordigers zijn streng en gericht op kwaliteit: onbetwiste loyaliteit, onzelfzuchtige toewijding, een goed getrainde geest, erkende bekwaamheid en volwassen ervaring. Daarnaast wordt rekening gehouden met aspecten zoals geslacht, leeftijd en diversiteit, om een evenwichtige vertegenwoordiging te waarborgen. Dit systeem vermijdt de competitieve en manipulatieve elementen die vaak voorkomen in traditionele verkiezingen, zoals propaganda en intriges, die volgens Fritzsche indruisen tegen spirituele waarden.

Bij groepbesluitvorming binnen de Bahá’í-orde worden besluiten genomen door een raad van negen leden, ook wel spirituele assemblies genoemd. Deze besluiten worden in besloten kring genomen, zonder ruimte voor opscheppen of persoonlijke eer. Consensus is het uitgangspunt, en de besluitvorming verloopt via consultatie, waarbij waarheid ontstaat uit het botsen van verschillende meningen. Fritzsche benadrukte dat dit proces in schril contrast staat met de vaak polariserende dynamiek van politieke partijen, en een model biedt waarin eenheid en samenwerking centraal staan.

De belofte van een nieuwe wereldorde

Fritzsche benadrukte dat de Bahá’í-administratieve orde niet alleen een alternatief biedt, maar ook een belofte inhoudt voor de toekomst. Hij wees op een bericht van het Universele Huis van Gerechtigheid van 25 maart 2007, waarin wordt gesteld dat de Bahá’í-orde door Shoghi Effendi wordt beschreven als zowel de kern als het patroon van een nieuwe wereldorde. Deze orde wordt gezien als het systeem dat de hoogste verwachtingen van de mensheid kan vervullen, in een tijd waarin de huidige sociale orde steeds verder afbrokkelt. De Bahá’í-verkiezingen en besluitvormingsprocessen staan in schril contrast met de afbrokkelende systemen van vandaag, die worden gekenmerkt door corruptie en de invloed van gevestigde belangen met toegang tot grote financiële middelen.

Naarmate de tijd vordert, zal volgens Fritzsche het verschil tussen de opkomende Bahá’í-instellingen en de falende sociale orde steeds duidelijker worden. Dit verschil biedt hoop op een nieuwe wereldorde, waarin spirituele en materiële vooruitgang hand in hand gaan. Het proces van consultatie en het opbouwen van gezonde, naar buiten gerichte gemeenschappen staan centraal in deze visie, en Bahá’ís worden aangemoedigd om actief bij te dragen aan maatschappelijke discussies, zonder zich te mengen in actieve politieke conflicten. Fritzsche wees erop dat het Bahá’í-model mensen aanmoedigt om inzichten uit hun spirituele tradities en ervaringen toe te passen op de problemen van de wereld, en om levendige gemeenschappen op te bouwen die gericht zijn op het welzijn van iedereen.

Publieke participatie en maatschappelijke discussie

Fritzsche wees ook op de bredere crisis van vertrouwen in democratische samenlevingen, waar burgers steeds minder vertrouwen hebben in autoriteiten en politici. Hij stelde dat directe participatie van burgers een mogelijke oplossing kan zijn om de effectiviteit, legitimiteit en sociale rechtvaardigheid van bestuur te vergroten. De Bahá’í-aanpak biedt een model waarin burgers niet worden gemanipuleerd door propaganda of nepnieuws, maar waar hun stem wordt gehoord in een proces dat is gebaseerd op spirituele waarden en verantwoordelijkheid.

Tijdens de discussie in Nijmegen stelde Fritzsche drie vragen aan het publiek om verder over na te denken. Ten eerste: wat onderscheidt discussies die politieke standpunten over actieve conflicten uitdrukken van constructieve bijdragen aan maatschappelijke discussies? Ten tweede: in welke sociale ruimtes kunnen de verschillen tussen Bahá’í-verkiezingen en traditionele besluitvorming worden besproken? En ten slotte: hoe kan het Bahá’í-model van verkiezingen en besluitvorming geleidelijk worden geïntegreerd in de bredere samenleving? Deze vragen waren bedoeld om het publiek aan te zetten tot reflectie over hoe de principes van de Bahá’í-orde kunnen bijdragen aan een rechtvaardigere wereld.