Het Europees cohesiebeleid ontrafeld: zeven belangrijkste ontdekkingen Het Europees cohesiebeleid ontrafeld: zeven belangrijkste ontdekkingen

17 maart 2025
Europa’s cohesiebeleid – het vlaggenschip van EU-solidariteit dat regionale ongelijkheden effectief moet bestrijden – brengt zowel successen als logische uitdagingen met zich mee. Tientallen jaren zijn er honderden miljarden euro’s geïnvesteerd in armere regio’s, maar de effecten en bekendheid van dit beleid blijken sterk uiteen te lopen. Recente analyses en ervaringen uit heel Europa wijzen op zeven cruciale bevindingen. Deze geven een genuanceerd beeld weer van hoe het cohesiebeleid wordt uitgevoerd, ervaren en besproken. Wat blijkt? Regionale media geven EU-projecten vaak amper een Europees podium, nationale politiek kleurt de perceptie, en complexe EU-communicatie stelt journalisten op de proef. Tegelijk kampen regio’s die veel EU-steun krijgen met corruptierisico’s, voelen rijkere regio’s een plicht tot solidariteit, blijkt samenwerking met Brussel essentieel voor vooruitgang, en blijven regionale verschillen binnen landen opmerkelijk groot. Een overzicht van de zeven belangrijkste lessen die hieruit naar voren komen.
Regionale media missen EU-dimensie
Lokale en regionale media richten zich van nature op dichtbij-nieuws: de nieuwe weg die wordt aangelegd, het culturele centrum dat opent, de subsidie voor een lokaal initiatief. Hoewel bij deze projecten zelden EU-geld betrokken is, blijft de EU-dimensie in de berichtgeving meestal onderbelicht. In veel regio’s vermelden kranten en omroepen hooguit dat een project met EU-steun tot stand kwam, zonder dieper in te gaan op de bredere Europese context van beleidsdoelen.
Dit betekent dat burgers wel het resultaat zien – een brug, een trainingsprogramma – maar nauwelijks zicht hebben op de rol van Brussel. Uit onderzoek blijkt dat de zichtbaarheid van het cohesiebeleid in nieuwsberichten relatief laag is. Bovendien geeft ruim 60% van de Europeanen aan nog nooit over een EU-ondersteund project in de eigen omgeving te hebben gehoord. Die bekendheid groeit langzaam (momenteel is circa 39% van de burgers bekend met door de EU gefinancierde regionale projecten), maar het publiek mist nog steeds het Europese verhaal achter lokaal nieuws. Omdat regionale media zich voornamelijk richten op concrete resultaten voor de eigen gemeenschap, blijft de koppeling met Europees beleid en solidariteit vaak onzichtbaar. Gevolg is een informatiekloof: de EU investeert dichtbij, maar inwoners herkennen de hand van Europa daarachter onvoldoende.
Nationale politiek beïnvloedt cohesie en betrokkenheid
Nationale politieke dynamiek kleurt sterk hoe cohesiebeleid wordt uitgevoerd én waargenomen. In netto-betalers aan de EU-begroting – zoals Nederland, Zweden of Duitsland – benadrukken dominante politici geregeld de kosten van het cohesiebeleid. EU-steun aan armere regio’s wordt in het publieke debat soms afgeschilderd als genereus of inefficiënt besteed geld. Dit kan een sceptische houding bij burgers aanwakkeren, zonder dat zij de resultaten zien. Omgekeerd presenteren regeringen in landen die veel EU-fondsen ontvangen de projecten graag als nationale successen. Het gebeurt regelmatig dat opleveringen van door Brussel gefinancierde infrastructuur met vlag en wimpel door de nationale regering worden gevierd, zonder nadruk op de EU-bijdrage. Beide benaderingen – kritisch of juist stilzwijgend over de EU – leiden ertoe dat burgers de ware aard van het cohesiebeleid minder goed begrijpen. Het publiek betrekken bij Europees beleid wordt zo lastiger; mensen voelen het beleid niet als iets van henzelf. Uit peilingen blijkt bijvoorbeeld dat in landen waar de regering negatief over “Brussel” communiceert, de belangstelling van burgers om mee te denken over EU-projecten geringer is. Nationale politiek kan dus bepalend zijn: het kan Europees beleid dichter bij mensen brengen, maar ook het tegendeel bewerkstelligen. De uitdaging is een eerlijk verhaal: erkenning van zowel de kosten als de concrete voordelen, zodat burgers zich betrokken voelen bij wat met hun belastinggeld in Europa gebeurt.

Complexe EU-communicatie vraagt om journalistieke nuance
Het cohesiebeleid komt met een doolhof aan jargon, regels en afkortingen. Europese verordeningen en fondsnamen (EFRO, Interreg, ESF+) zijn voor de gemiddelde lezer moeilijk te volgen. Deze moeilijke communicatie rond het EU-beleid vormt een barrière: zelfs geïnteresseerde burgers haken af als berichtgeving technisch wordt. Hier ligt een cruciale rol voor journalisten. Zij moeten de vertaalslag maken van Brussel naar de borreltafel – van beleidsjargon naar mensentaal. Dat is echter geen eenvoudige opgave. Regionale redacties hebben vaak beperkte middelen en weinig gespecialiseerde EU-correspondenten. Journalisten die wel de moeite nemen om zich in het EU-beleid te verdiepen, merken dat de context tijd en ruimte vergt die in de dagelijkse nieuwsstroom schaars zijn. Het gevolg is dat nuance verloren kan gaan: men bericht liever over de tastbare oplossing (bijvoorbeeld een nieuwe tramverbinding) dan over het beleidsproces erachter. Communicatie-experts signaleren dat EU-instellingen de laatste jaren meer nadruk leggen op begrijpelijkheid, maar dat er nog een wereld te winnen is. Wanneer journalisten de achtergronden van cohesieprojecten helder uiteenzetten – bijvoorbeeld door te laten zien hoe een besluit in Brussel leidt tot een opleidingstraject voor werklozen in de regio – groeit het begrip en draagvlak onder inwoners. Het is dus essentieel dat media de tijd nemen voor deze verdieping. Zonder journalistieke brug tussen Brussel en de burger blijft het cohesiebeleid een abstractie, terwijl het juist bedoeld is om concrete levens te verbeteren.

Risico’s: corruptie en gebrekkige transparantie
In regio’s die aanzienlijke EU-steun ontvangen, komen ook knelpunten naar voren op het vlak van goed bestuur. Grote geldstromen trekken helaas soms fraude en machtsmisbruik aan. Schandalen rond cohesiefondsen halen regelmatig het nieuws: van onregelmatigheden bij aanbestedingen tot fondsen die weglekken naar politieke vrienden. Zo heeft de Europese Commissie onlangs miljarden voor Hongarije bevroren vanwege zorgen over corruptie en de rechtsstaat. Dergelijke gevallen ondermijnen niet alleen de effectiviteit van projecten ter plaatse, maar schaden ook het vertrouwen in de EU. Burgers en politici in donorlanden wijzen op deze misstanden om kritische vragen te stellen bij verdere financiering. Transparantie is daarom een sleutelwoord geworden. De Europese Rekenkamer heeft herhaaldelijk aangegeven dat zowel Brussel als de lidstaten scherper moet toezien op de besteding van cohesiegeld. In de praktijk ontbreekt het in sommige regio’s aan openbare verantwoording: het is niet altijd duidelijk hoe EU-geld wordt uitgegeven en wat het heeft opgeleverd. Ook ontbreekt soms een onafhankelijke pers of waakhond om misbruik aan de kaak te stellen. Toch mag niet uit het oog worden verloren dat de meeste projecten wél volgens de regels verlopen en een positieve impact hebben. Juist daarom zijn de uitzonderingen zo schrijnend. Gebrek aan transparantie en integriteit werkt als zand in de motor van het cohesiebeleid: het vertraagt vooruitgang en geeft tegenstanders argumenten om het hele mechanisme in twijfel te trekken. Het is duidelijk – zonder goed bestuur op elk niveau verliest overtuigende financiële solidariteit haar kracht.
Morele verantwoordelijkheid van nettobetalers
Waarom staan rijke regio’s en landen geld af voor de ontwikkeling van armere regio’s? De vraag duikt telkens op in politieke debatten, zeker in economisch lastige tijden. Een belangrijk inzicht uit discussies en onderzoeken is dat veel inwoners van welvarende EU-regio’s een zeker moreel besef voelen om minder bedeelde gebieden te ondersteunen. Solidariteit vormt immers een kernwaarde van de EU. Beleidsmakers benadrukken dat hun bijdrage aan cohesiefondsen niet louter altruïsme is, maar ook een investering in een stabieler continent waarvan iedereen profiteert. Zo zei de Nederlandse minister van Financiën dat de open interne markt van de EU Nederland veel oplevert, en dat het redelijk is een deel terug te laten vloeien naar de regio’s die achterblijven – niet alleen uit eigenbelang, maar ook omdat “solidariteit geen éénrichtingsverkeer is”. Eerdere uitspraken wijzen op een morele verantwoordelijkheid: als één regio bloeit dankzij afzetmarkten en arbeidsmigratie uit andere delen van Europa, dan brengt die voorspoed ook plichten met zich mee. Uiteraard denkt niet iedereen er zo over. Bij sommige nettobetalers is er electoraal gewin te halen met een harde opstelling (“we betalen te veel aan Brussel”). Maar opvallend genoeg blijft de steun voor Europese solidariteit onder hun bevolking redelijk hoog. In een recente peiling gaf een meerderheid van de ondervraagden in rijkere landen aan achter het principe van steun aan armere regio’s te staan, zij het met de kanttekening dat die steun effectief en eerlijk besteed moet worden. De morele les: welvarende gebieden erkennen steeds vaker dat ze medeverantwoordelijk zijn om de Unie als geheel sterker en coherenter te maken, al blijft die bereidheid afhangen van onderling vertrouwen in een correcte besteding.

Samenwerking met EU-instellingen als sleutel tot succes
Een zesde bevinding uit de praktijk is dat regio’s die de aansluiting zoeken bij Brussel meestal meer bereiken dan regio’s die op eilandjes opereren. Europese fondsen komen niet vanzelf; ze vereisen investeringsplannen, cofinanciering en samenwerking, in samenspel met de Europese Commissie en andere EU-instellingen. Lokale bestuurders die hierin investeren – door contacten te leggen met Brussel, actief te participeren in EU-programma’s en tijdig in te spelen op Europese beleidsprioriteiten – zien hun regio vaak een voorsprong nemen. Zo zijn er talloze voorbeelden van steden en provincies die door nauwe samenwerking met de Europese Commissie innovatieve projecten van de grond kregen, variërend van groene energiehubs tot grensoverschrijdende onderzoekscentra. De succesformule is partnerschap: EU-experts bieden kennis en financiële steun, terwijl de lokale knowhow en implementatiekracht van de regio worden ingebracht. De nadruk van EU-commissarissen en het Comité van de Regio’s is dan ook op samenwerking tussen bestuurslagen cruciaal. “Niemand kan het alleen”, klinkt het in Brussel – grote transities zoals digitalisering of klimaatadaptatie vergen samenwerking tussen EU-, nationaal en lokaal niveau. Wanneer regio’s de dialoog aangaan met EU-instellingen, kunnen ze ook hun eigen agenda’s versterken. In feite werkt het cohesiebeleid het beste als co-creatie: Europese kaders geven richting, maar de uitwerking gebeurt ter plaatse in overleg. Tegelijk betekent samenwerking niet dat iedereen het altijd eens is. Sommige regio’s botsen soms met Brussel over voorwaarden of regels, maar zelfs dat proces van onderhandelen zorgt voor meer wederzijds begrip. De bottom line is duidelijk: vooruitgang boeken op regionaal vlak gaat sneller en duurzamer als men Brussel niet als obstakel ziet, maar als partner. Waar de samenwerking goed loopt, plukken burgers de vruchten in de vorm van zichtbare verbeteringen in hun leefomgeving.

Grote regionale verschillen binnen landen blijven bestaan
Een paradox van de afgelopen jaren is dat terwijl verschillen tussen EU-landen kleiner worden, de kloof tussen regio’s binnen landen vaak groeit. Het cohesiebeleid heeft bijgedragen aan inhaalslagen van armere regio’s; bijvoorbeeld veel regio’s in Oost-Europa zijn qua inkomen per hoofd sterk dichter bij het EU-gemiddelde gekomen. Toch zien we binnen landen nieuwe breuklijnen of verdieping van oude. In Italië staat de hoogontwikkelde Noordelijke regio in schril contrast met het arme zuiden; in Duitsland presteren steden als München of Hamburg veel beter economisch dan delen van Oost-Duitsland; en zelfs in Nederland zijn er zorgen dat de Randstad wegsprint terwijl krimpgebieden als Oost-Groningen achterblijven. Die interne ongelijkheden worden gevoed door een mix van factoren: urbanisatie trekt talent en investeringen naar de steden, terwijl plattelandsgebieden leeglopen; jonge mensen migreren naar sterkere regio’s, waardoor de vertrekregio’s vergrijzen; ook globalisering en technologische ontwikkelingen belonen sommige gebieden meer dan andere. Hoewel cohesiefondsen binnen landen ook voor regionale herverdeling worden ingezet, blijkt het lastig om dergelijke structurele verschillen helemaal op te heffen. Sterker nog, in snelgroeiende economieën is de kans groter dat de welvaartskloof tussen hun eigen regio’s juist groter werd tijdens perioden van algemene groei. Dit betekent dat nationaal beleid en cohesiebeleid beter op elkaar afgestemd moeten worden om te voorkomen dat “sterke schouders” binnen een land alle winst opstrijken. De blijvende regionale ongelijkheid binnen landen herinnert aan het oorspronkelijke doel van het cohesiebeleid: zorgen dat niet alleen landen, maar ook verschillende gebieden binnen die landen gelijke kansen krijgen. Zolang in één en hetzelfde EU-land regio A bloeit terwijl regio B structureel achterop hinkt, blijft er werk aan de winkel voor zowel Brussel als de nationale hoofdsteden om die kloof te dichten.

Inderdaad. Deze zeven bevindingen schetsen samen een genuanceerd beeld van het Europese cohesiebeleid. Ze tonen hoe dichtbij en veraf met elkaar vervlochten zijn – lokale media en Europese besluiten, nationaal eigenbelang en grensoverschrijdende solidariteit. Wat opvalt is een spanningsveld tussen ambitie en praktijk: het ideaal van een verenigd, gelijkwaardig Europa botst soms op de realiteit van gebrekkige bekendheid, politiek wantrouwen of bestuurshobbels. Toch biedt de analyse ook hoop. Ze onderstreept dat waar transparantie, goede communicatie en samenwerking aanwezig zijn, het cohesiebeleid tastbare vooruitgang brengt. Bovendien accepteren steeds meer Europeanen het principe dat solidariteit nodig is voor een sterkere Unie, mits iedereen zich aan de spelregels houdt. Uiteindelijk maakt dit nieuwsgierig naar de toekomst: kan het cohesiebeleid zich hervinden en de basis van dit ambitieuze project verbeteren? De uitdaging ligt in het omzetten van deze leerpunten in actie, zodat de kloof tussen regio’s echt wordt gedicht en Europeanen zich meer verbonden voelen met elkaars wel en wee. Het verhaal van het cohesiebeleid is daarmee nog niet af – maar de belangrijkste inzichten geven richting aan het volgende hoofdstuk.
Andy Vermaut